vrijdag 19 november 2021

Staren in het vuur

Het was een grauwe, winterse namiddag in Basel, jaren geleden.
Ik zat stil voor de open haard en staarde in de gloeiende blokken en de spelende vlammen.... Lang kon ik zo stil zitten kijken. Vuur heeft me altijd gefascineerd. Vanaf het moment dat ik een lucifer kon afstrijken, was mijn lievelingsbezigheid "fikkie stoken"....
En het is nog steeds zo dat een open haardvuur me in een zeer speciale stemming brengt. Een soort dromerige weemoed.... Een verlangen naar een andere wereld, mysterieus, maar toch vertrouwd.... Vroeger een wereld zoals in de boeken van ridders en jonkvrouwen, van hagepreken en geuzen.... een wereld waarin het goede overwint.... Daarna een wereld van broederlijke harmonie, padvinders in een kring om de wilde rode vlam.... En nu? De wereld van de Messiah van Händel, van blije dankbaarheid.… Een stemming ook, waarin herinneringen opkomen aan vergane tijden, aan mensen die er niet meer zijn....
Ik hoop dat ik het zo beschrijf, dat u er zich iets bij kunt voorstellen. 
Gevoelens zijn moeilijk onder woorden te brengen....

Na een zekere tijd vraagt deze stemming om passende muziek.... En deze middag koos ik het requiem van Andrew Lloyd Webber, de man die beter bekend is als de componist van Evita en Cats.


Ik houd van requiems en van dat van Webber in het bijzonder. Dit is een mis die ook klinkt als een "dodenmis", als een afscheid van een geliefd mens. Van vele requiems is mij de muziek bijna te mooi, te harmonisch of juist te gemaakt onharmonisch, alsof er geen echt verdriet is, maar het nu eenmaal zo hoort. Muziek gemaakt voor publiek en een onbekende, een vreemde dode...
Maar dit requiem schreef Webber voor zijn eigen vader…. Hij drukt voor mij zo goed het tweeslachtige van de situatie uit. Het verdriet om de dood, het gemis van de geliefde dode, én de hoop dat deze ziel naar God gaat en daar toch ook niet zó zeker van durven zijn.…
Webber gebruikt de eeuwenoude woorden van de latijnse dodenmis, die spreken van het laatste gericht en van Jezus als onze Redder. Maar de muziek is tijdloos, hartverscheurend persoonlijk. Hoe precies treft Webber de "toon" als hij in zijn Pie Jesu, Lux Eternam en Libere me, die hoge, zuivere jongensstem de barmhartige Jezus laat smeken zijn gestorven vader alle zonden te vergeven en hem de eeuwige rust te schenken en daarna ook voor zich, voor ons, vraagt om bevrijding…. Libere me....

Ik heb geloof ik geen afgunstig karakter, ik heb ook geen enkele reden om afgunstig te zijn, maar soms, soms zou ik, die nog geen noot kan lezen, componist willen zijn. Om een requiem te kunnen schrijven! Neen, niet een met de woorden van de oude latijnse mis, daarvoor sta ik toch te ver af van die oude traditie, maar een afscheidsmis met woorden van deze tijd.
Ik zou muziek voor een liturgie willen schrijven, die troost en verzoent, die droefenis met vreugde mengt.... Vreugde, om de hoop dat de dode "thuis komt bij de Vader"
En die toch ook een plaats geeft aan verdriet, natuurlijk, ook verdriet.

Ik denk dat zo'n afscheidsmis het hen die achter moeten blijven misschien een beetje minder moeilijk zou kunnen maken. Maar ik zou naast hun verdriet ook het besef dat God bij ons is willen laten spreken...
Ik zou willen uitdrukken: "Je blijft niet alleen achter, God is ook jou nabij" en "Pas op elkaar, houd elkaar vast…. Trek je niet teveel in je verdriet en je herinneringen terug, isoleer je niet, juist nu hebben we elkaar zo nodig.… !" Ja, het zou een requiem moeten zijn als een getuigenis, als een laatste "gelukkig maar".

Toen leek het nog lang geen tijd om aan die laatste reis te denken.
Maar de tijd verstreek en het verlangen om een requiem te willen schrijven is gebleven.
Al weet intussen ik niet meer zo zeker dat we na onze dood voort zullen leven, dat dood is als het thuiskomen van een verloren kind, dat daarna leeft bij zijn "vader en moeder"...
Ik ben bang dat als ons lijf dood is en onze hersenen niet meer leven, dat dat dan ook het definiteve einde is. Maar niemand die het weet...

Al omstreeks 1900 dichtte de Amsterdamse dominee Böhringer het volgende (Gezang 470.)

    Wat vlied' of bezwijk', getrouw is mijn God,
    Hij blijft aan mijn zij in 't wisselend lot;
    moog' 't hart soms ook beven in het heetst van de strijd,
    zijn liefde en ontferming vertroosten, altijd.

Maar wat ik wel "weet" en waarvan ik net zo overtuigd ben als deze dichter, is dat God, niemand en zeker de achterblijvenden niet, los laat en ook in hun verdriet bij hen is.

Gelukkig maar.






Geen opmerkingen: